De ZeeSter of ZeeZon met klaverbladgelijke geleedingen als Wervelen opeengevoegd

Deze Zeester vond ik aan ons Walcherensche Zeestrand den 30 Nov 1771, geslingerd tusschen enige Alcyoniën waar aan het zich tamelijk vast hield. Merkelijk grooter en van een gansch ander gestel zijnde dan ded zo even beschreeven.
Het midden gedeelte des lichaams is rond , waar in zich een vijfhoekige gedaante vertoonde (veel gelijkende naar eene gesloten Keizerlijke Kroon als dezelve van boven worde ingezien) hier in vertoonen zich vijf langronde openingen in elk van welke ronden zich een Straal bevindt als eene Ster, met het onderdeel rakende aan het midden en met de punt aan den omtrek aangevoegd aan eene figuur van eene klaverbladgelijke gedaante welke de eerste geleeding voor de Straal geeft zijnde dus dit ronde middengedeelte des lichaams als een Vijfhoekige Ster op eene Vijfbladige Roos.

De Armen of Straalen die zich rondom dit middengedeelte bevinden zijn mede vijf, zij lopen naaldsgewijs van ’t Lichaam naar buiten en eidigen in eene puntige wijze. Deze armen bestaan uit ruim veertig wervelbeenen of geleedingen. Als men dezelve van boven beschouwt, vertoonen zich dezelve, met uitsttekken, in gedaante als een vierbladig klaverblad, doch van ’t welke het onderste of vierde blad, verorgen is onder het bovenste van het voorgegaane. Aan de onderzijde zijn deeszelve wervels effen en zeer gelijkvormig aan die der Menschen en Dieren. Aan de binnenzijde gezien zijnde (zoals hier in ’t groot staat afgebeeld) ontdekt men aan elken wervel of geleeding, wederzijds twee kokers, uit welke voorkomen, Steekels of borsteltjes die nauwkeurig bezien zijnde, blijken te zijn, eene ribbe die aan beide zijden bezet is met vezeldraden, die echter niet los zijn, maar als één vlies maken en eindigen in scherpe punten waardoor zij veel wel naar een veder gelijken.

De bovenste rijen ten wederzijde der Straal of Arm staan schuins naar boven en dekken de onderste rijen, die meer horizontaal staan. Tusschen deze borstels of veerige uitsteeksels in, vertoonen zich tongsgelijke strookjes, die vol met kleine oneffenheeden als tepeltjes en doorntjes bezet zijn, en welke Lichaamen in eenige duurige swaayende beweeginge zijn. Behalve deeze zijn er nog eenige doornachtige uitstekken tusschen beide aan ieder Lid, zoodat eene enkel wervel op zijn kant bezien , acht of tien uitsteekzels vertoont, waardoor den geheele arm, vrij sterk met uitsteeksels rondom, behalven van onderen voorzien is.

Op het midden van het ronde Lichaam van boven, is eene ronde opening, waaruit ik eens enige stof heb zien uitloozen, dus ik dit veronderstelle den Anus te zijn. Van onderen in het zelve ronde Lichaam, bevindt zich eene groote opening, die slegts gedeeltelijk wordt geslooten door vijf tepelsgewijze Lichamen, welke van achter weder door tien andere gelijke lichamen worden gehouden, en deze eindelijk weder raakten aan vijf dwarse langwerpige deelen die in den ronden omtrek liggen en die mij toeschijnen de eerste geleedingen te zijn, hoewel noch onder het bovenste dekzel schuilende zoo als dezelve hier mede zijn afgebeeld. Dit onderste gedeelte komt mij klaar voorde mond te zijn want men zag dieper in, veel meer tepelsgewijze lichamen, welke in geduurige op en nedergaande beweeging zich bevonden. Het gansche bovendeel is met kleine puntjes bezet, en in gedurige toetrekkingen en weder uitbreidingen, zijnde in de tekeninge gestipt..

De kleur van boven is witgraau, te weeten de verscheidene figuuren op het ronde middelste lichaam. De tusschen beide dieperliggende deelen zijn geel. Het kleine rondje bleekrood. De Armen zijn ook graauwachtig wit, doch om den vierden wervel of geleeding, zijn dezelve rooze kleur, welke in de tekeninge gemerkt is met eene donkere kleuringe. Het welk over het gehhel een fraaye schakering verschaft , en eene bijzondere verdeeling in de geheele Straal geeft. Doch van onderen is alles sneeuwwit.

Wanneer men alleen op de Straalen of Armen acht geeft, zoude men die aanzien voor een Zee Rups, of Zeeduizendbeen, als hebbende veel overeenkomst zoveel de veertjes betreft met die Zee Rupsen welke de Heer Pallas in zijn Dierkundig Mengelw. 3 stuks heeft afgebeeld. En ziende op de voelertjes, zoude dezelve gelijken naar de Duizendbenen en andere Insecten, welke de Heer Baster heeft afgebeeld op de 4 plaat van ‘t 1 deel der Natuurlijke Uitspanningen.

De beweeging der armen is zeer swaayende en kronkelende, gelijk hier op de vergrootte afbeeldinge vertoond wordt, somtijds heft het diertje zich op, steunende op de uiterste enden der armen. Het slingert zich aartig om de Alcyonie,doch tegen het glas konde het niet opkruipen. Het is mede zeer brosch en verloor in de behandelinge verscheidene leeden. Ik heb het ook slegts omtrent vijf dagen levendig konnen houden. Het gaf over het geheel een verrukkelijke vertooning.






Back

Back