De Zeester met Tregterswijze geledingen

Wanneer ik op den 27 November 1773 eenige Alcyoniën en breedbladerige Hoornwieren, aan het ZeeStrand van ons Eiland Walcheren hadde bijeenverzameld, openbaarde zig dit diertje ’t geen uit dezelve kwam voortkruipen en zig zette tegen de Wanden van het Glas, waarin ik die dezelve bewaarde.
De gedaante van ’t zelve is aldus: het middengedeelte of eigenlijke Lichaam is rond; waar in vervat is een vijfzijdig gestel, als zijnde voorzien, met vijf bladen als eene Roos zeer sierlijk getekend.
Tusschen deze bladen in, zag men als dieper in ’t Lichaam, waar in zig voordeeden enige Stippen, die mij toeschenen de toppen van teepelsgewijze Lichaampjes te weezen, zijnde bij ’t leeven in geduurige beweginge. Over elken hoek of blad van de Roos, schoot uit een lange Arm of Straal, piramieds of naaldsgewijs uitlopende , dies waren er vijf zoodanige Armen. Elk van dezelve bestond uit elf geleedingen en een Top.

De geleedingen hadden een tregtersgewijze gedaante veel gelijkende na de blaas Coralijnen met tandjes – denticuli, te zien bij de Heer Ellis over de Coraalgewaschen pl. 1 en 3 en 24 Lev C D, zoals ook de Heer Baster in Natuurlijke Uitspanningen pl. 1 en 2 in de jonge schoten van Coralina abietisformis. Zoodat men eene Straal alleen ziende, dezelve voor zulk Coralijn voude gehouden hebben.

Elke tregtersgelijke geleeding had aan beide zijden puntige bladen, vormende dus te saam de gedaante van een Tulp, deze blaadjes waaren ieder weder uit drie uitsteekzels te saamen gesteld. De top van boven was als een gesloten Tulp, ook een weinig gespleeten. Van onder elke geleeding deeden zig voor, twee Snuitjes welke aan hun top een lang rond Lichaampje hadden en dus zeer gelijkende naar een Trommelstok, van dezelve gedaante als de Heer Baster uitbeeldt in zijn Natuurkundige Uitspanningen Tab 12. fig A.B. Dog dezelve houding was meest in omgebogen stand, de kleur van ’t middelste ronde Lichaam was geelachtig rood met witachtige verhoogingen voor de Figuuren die zig daarop teekenden; De armen zuiver wit en de Snuitjes zeer doorschijnend wit.

De beweeging van het middengedeelte bestond daarin, dat het zig min of meer opende of te samentrok, waardoor de onderscheide teekening, die zig daar op vertoonde, enigszins van gedaante konde veranderen. Dog de beweging der armen was zonderling, draaiende die zeer vlug in alle richtingen, zoo aan wederzijden, als rechtopwaarts. Ja zomtijds het ter beschouwing, met wat weinig water op een glaasje gelegd was, de armen naar boven over zig heen en in elkander slaande, er zig geheel daar mede bedekte als of het de beschouwing wilde verhinderen.

Ik heb het niet zien zwemmen maar wel kruipen langs de Wieren en aan de Wanden van het Glas, en zulks vrij schielijk en vlug. Ik bemerkte duidelijk, dat zulks geschiede door middel van Snuitjes, op dezelve wijze als dit door gewoone Vijfhoeken geschiedt, volgens de beschrijving van den Heer Baster in bovengemelde werk; te weeten door beurteling eenige Snuitjes voor te zetten, die vast te hechten en door inkorting van het Lichaam naar zig toe te halen. Wanneer andere Snuitjes die plaats vervangen zodat dus deeze deelen het diertje voor Voeten verstrekten, door de Swaaying der Armen vertoonde de Zeester zomtijds als een Ster gelijk die afgebeeld is, dan weder als een Bloem door de swaayende ombuigingen gelijk in de meer vergrootte afbeelding van eenen Arm bij F te zien is. Ook door bijeenvoeging van twee of drie Armen vorksgewijs of dryhoekig of als een kluwen rond, door zig met zijne armen te omwinden.

Dit diertje hield zig niet sterk vast aan het glas want eene kleine schudding deed het daarvan afvallen; hetwelk ik toeschrijf aan de mindere Snuitjes of zuignapjes dit buiten wel andere Zee-Sterren hennen. Het was ook van eene broose gesteldheid zoo dat de minste drukking , zelfs van een penceel, eenige leedjes der Armen deed afbreeken. De konstrijke geleeding, de sierlijke tekening op het lichaam en de bladersgewijze aanvoeging aan elke geleding en de van onder hervoortkomende Snuitjes deszelve topjes, volmaakten het diertje tot een bloemgelijk gestel, het oog treffende met verwondering en vermaak. Dewijl ik ’t weinig tijds in leven hebbe konnen houden, nadien het door de behandelinggekwetst was en gestorven, zo heb ik weinig van deszelve levenswijze konnen waarnemen.






Back

Back